Project Debiteurenbelang
Doelstelling
​
Stichting Res Publica behartigt het belang van consument debiteuren door namens debiteuren drie fundamentele misstanden in de incassopraktijk aan te pakken:
-
Crediteuren vorderen vaak betaling van vorderingen die de rechter (deels) zou afwijzen. Stichting Res Publicaziet dit als oneerlijke handelspraktijk en zij zal afdwingen dat crediteuren slechts betaling kunnen vorderen van bedragen die de rechter in een procedure zou toewijzen.
-
Als de rechter een vordering slechts voor een deel toewijst dan veroordeelt hij de debiteur desondanks in de incasso- en proceskosten van minimaal 300 euro. Stichting Res Publica zal afdwingen dat de debiteur slechts incasso- en proceskosten hoeft te betalen als het bedrag dat de crediteur vordert daadwerkelijk volledig verschuldigd is.
-
Als een crediteur betaling vordert van een terechte vordering dan moet de debiteur op grond van de wet de incasso-, proces- en executiekosten betalen. Deze additionele kosten lopen al snel op tot 1.000 euro. Stichting Res Publica zal deze kosten minimaliseren door collectief vaststellingsovereenkomsten te faciliteren.
Het doel dat Stichting Res Publica hiermee nastreeft is dat de schuld van consument debiteuren zoveel mogelijk beperkt blijft tot de onbetaald gelaten factuur.
Er zullen altijd probleemschulden blijven. Maar Stichting Res Publica is overtuigd dat zij de totale schuldenlast van consumenten aanzienlijk kan verlagen. En daarmee een bijdrage kan leveren aan het terugdringen van de schuldenproblematiek in Nederland.
​
Wat is het probleem?
Belofte maakt schuld. De consument die een overeenkomst met een handelaar sluit moet de verschuldigde bedragen betalen voor de producten en/of diensten die hij heeft besteld en geleverd heeft gekregen. Indien de consument niet vrijwillig betaalt dan moet de handelaar betaling kunnen afdwingen.
De huidige incassopraktijk heeft echter drie fundamentele gebreken die ervoor zorgen dat debiteuren te veel betalen.
Hier volgt een korte beschrijving van de incassopraktijk en een toelichting op de drie gesignaleerde gebreken.
De incassopraktijk
Als een consument een factuur onbetaald laat dan start de crediteur een incassotraject, meestal met hulp van een incassobureau.
In eerste instantie stuurt de crediteur aan op vrijwillige betaling (de minnelijke fase). De debiteur ontvangt aanmaningen en betalingsverzoeken met een vriendelijke of dreigende toon om de debiteur tot vrijwillige betaling te bewegen.
Blijft tijdige betaling uit dan verhoogt de crediteur de vordering conform het Besluit Wettelijke Incassokosten met 15% incassokosten, met een minimum van 40 euro.
Indien de debiteur niet vrijwillig betaalt, dan kan de crediteur een gerechtelijk procedure starten (de gerechtelijke fase). De crediteur verzoekt de rechter om de debiteur te veroordelen tot betaling van de vordering en de incasso- en proceskosten. Als de rechter de vordering toewijst dan verkrijgt de crediteur een executoriale titel en kan hij betaling afdwingen door bijvoorbeeld beslag te leggen op het loon, de bankrekening, het huis of de auto van de debiteur.
In de gerechtelijke fase toetst de rechter heel streng of de vordering voldoet aan de eisen die het consumentenrecht daaraan stelt (ambtshalve toetsing). De crediteur moet met bewijsstukken aantonen dat aan alle wettelijke vereisten is voldaan. Vaak blijkt tijdens de ambtshalve toetsing van de vordering dat de crediteur een hoger bedrag vordert dan waartoe hij gerechtigd is:
-
Enerzijds verhogen crediteuren hun vordering vaak met bedragen waarop zij geen recht hebben
(bijvoorbeeld te hoge incassokosten, af- of aansluitkosten, verzendkosten of boetes);
-
Anderzijds voldoet de vorderingen vaak niet aan de wettelijke vereisten
(bijvoorbeeld omdat de vordering onvoldoende is gespecificeerd, geen orderbevestiging is verstuurd, niet transparant op alle kosten is gewezen, niet op de bedenktermijn is gewezen, of omdat niet duidelijk is hoe de overeenkomst moet worden beëindigd).
Doordat de rechter vorderingen ambtshalve toetst, lijkt de consument debiteur goed beschermd. Die bescherming is echter een illusie door de gesignaleerde drie gebreken.
Gebrek 1
Uitsluitend de groep debiteuren die wordt gedagvaard geniet bescherming door ambtshalve toetsing. In het minnelijke traject kunnen crediteuren aandringen op betaling van 100% van hun gepretendeerde vordering, ook als de vordering in rechte niet afdwingbaar is. Honderdduizenden consumenten worden opgejaagd met vorderingen die de rechter helemaal of deels zou afwijzen. Deze consumenten hebben beperkte kennis van hun rechtspositie en zullen de vordering vaak uit angst voldoen. Zij betalen meer dan waartoe zij verplicht zijn.
Gebrek 2
In een gerechtelijke procedure wijst de rechter de vordering vaak niet helemaal maar slechts deels af. De consument wordt in die gevallen echter - ten onrechte - veroordeeld in de kosten van de procedure. Een willekeurig voorbeeld uit vele is een vonnis van 4 augustus 2021 van Rechtbank Noord-Holland:
Zoofy B.V. vordert van de consument betaling van 281,95 euro.
De rechter constateert dat niet aan alle wettelijke vereisten is voldaan en matigt de vordering met 25% tot 211,46 euro.
De consument wordt vervolgens veroordeeld om te betalen aan Zoofy B.V.:
Hoofdvordering: 211,46 euro
Incassokosten: 40 euro
Dagvaardingskosten: 87,46 euro
Griffierecht: 124 euro
Salaris gemachtigde: 75 euro
Totaal: 537,92
Dit is een pertinent onrechtvaardige uitkomst. In het minnelijke traject werd de consument voor een te hoog bedrag aangemaand. In de gerechtelijke fase wordt de hoofdvordering gecorrigeerd, maar de uitkomst is dat de consument bijna tweemaal zoveel moet betalen als het aanvankelijk (te hoog!) gevorderde bedrag.
De debiteur heeft daardoor geen andere keuze dan de crediteur te betalen, ook al is de vordering deels onterecht. Laat hij de zaak voor de rechter komen dan wordt de hoofdvordering deels afgewezen, maar moet hij veel meer betalen. Een mogelijkheid om enkel het daadwerkelijk verschuldigde bedrag te betalen heeft de debiteur niet, hij wordt door de hond of de kat gebeten. Dat is zo evident onredelijk dat het niet juist kan zijn.
​
Het resultaat is bovendien een perverse prikkel voor crediteuren om hun vordering op te hogen met allerlei bedragen waarop zij geen recht hebben zoals administratiekosten, herinneringskosten, afsluitkosten en/of boetes. Baat het niet dat schaadt het niet. De crediteur die teveel vordert krijgt immers alle (buiten)gerechtelijke kosten vergoed. De rechter corrigeert de vordering, maar de consument betaalt de rekening.
Gebrek 3
Ook als de crediteur alles netjes doet wordt de debiteur op een onaanvaardbare manier benadeeld. Niet omdat iemand iets verkeerd doet, maar door een systeemfout. Het probleem is dat de crediteur op grond van de wet veel te veel kosten moet betalen voor de incassomaatregelen die tegen hem worden ingesteld. Dit kan worden geïllustreerd met het voorbeeld van een debiteur die een factuur van 50 euro onbetaald laat:
​
-
Allereerst verhoogt de crediteur de onbetaalde vordering met 15% incassokosten met een minimum van 40 euro. De schuld van 50 euro wordt 90 euro.
-
Vervolgens wordt de debiteur in een gerechtelijke procedure veroordeeld in de proceskosten van minimaal 260 euro. De schuld van 90 euro wordt 350 euro.
-
Nadat de rechter vonnis heeft gewezen laat de crediteur het vonnis betekenen en worden de nakosten gevorderd, samen ongeveer 200 euro. De schuld van 350 euro loopt daardoor verder op naar 550 euro.
-
Betaalt de crediteur ook na betekening van het vonnis niet, dan neemt de crediteur op kosten van de debiteur executiemaatregelen (tarieven ambtshandelingen). Zie voor enkele voorbeelden https://schuldinfo.nl/kosten-deurwaarder/. De kosten van deze executiemaatregelen zijn al snel 500 euro. De schuld van oorspronkelijk 50 euro loopt daardoor op tot in totaal meer dan 1.000 euro.
Deze praktijk valt niemand te verwijten omdat uitvoering aan de wet wordt gegeven. Iedereen zal echter onderkennen dat het onwenselijk is als een onbetaalde factuur van 50 euro binnen een jaar oploopt tot een schuld van circa 1.000 euro. Een consument met krappe beurs kan door één onbetaalde factuur in een neerwaartse schuldenspiraal komen waar hij zelfstandig niet meer uitkomt.
Het vonnis van Rechtbank Limburg d.d. 2 juni 2021 illustreert dit treffend. De rechter is openhartig over de onwenselijkheid van de uitkomst. Maar hij kan niet anders want de wet is de wet.
​